De korenbloem

Uit de  Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, augustus 2015,  blz. 16


De Latijnse naam voor de korenbloem is Centaurea cyanus L. De naam Centaurea is afkomstig van de Griekse Centaur Chiron, zoon van Kronos en Philyra. Die werd met het sap van een centaureasoort genezen van een wond, die hij kreeg toen Herkules hem met een giftige pijl geraakt had. De beroemde Griekse arts Hippokrates (5e eeuw v. Chr.) kende de geneeskracht van de korenbloem en de benaming Kentaurion.

 

Dat tweede woord cyanus betekent ‘blauw’. Niemand zal dat verbazen, ook niet dat er nogal wat dialecten zijn die voor de korenbloem een naam hebben waarin ’t woord blauw te vinden is: van deze is blauwbloem de meest gebruikte. Die naam komt voor in Vlaanderen en in oostelijk Nederland. Als twee gebieden voor een begrip dezelfde naam gebruiken, is dat meestal een gevolg van ontlening; denk aan ons patat dat uit Vlaanderen overgewaaid is. Maar bij een zo voor de hand liggende naam als blauw(e)bloem ga ik ervan uit dat de naam in die twee gebieden onafhankelijk van elkaar bedacht zal zijn.

 

Dat lijkt me niet het geval bij auwblauw en blauwe kol. Die komen elk ook maar in één gebied voor. Met de naam blauwe kol wordt de korenbloem onderscheiden van de klaproos, die op grote schaal kolbloem genoemd wordt. Maar ook dat kolbloem zelf wordt in sommige dialecten tegen de korenbloem én tegen de klaproos gezegd. Dat is een voorbeeld dat in de volksnaamgeving wel vaker meerdere bloemen dezelfde naam hebben. Naast de grote verschillen (in kleur) tussen klaproos en korenbloem is er namelijk een belangrijke overeenkomst. Ze groeien alle twee in of bij het korenveld, tot ongenoegen van de boer.

 

Soms wegen overeenkomsten blijkbaar zwaarder dan de verschillen. Maar bovenaan de namenlijst staat toch korenbloem. Die naam komt in ons hele taalgebied voor vanaf de taalgrens in Wallonië tot in Groningen. ’t Is ook de naam die je op school leert. Daar dankt ie overigens zijn populariteit niet aan. De naam korenbloem was al algemeen bekend in de veertiende eeuw en toen gingen de meeste Lagelanders nog niet naar school.

 

In Oost-Brabant heet de korenbloem roggebloem, waarschijnlijk omdat alleen die graansoort daar vanwege de magere grond verbouwd kon worden. Dat is ook in West-Brabant ’t geval, maar bij ons heet rogge koren. Dodonaeus (1554) had al een bepaalde voorkeur van de korenbloem opgemerkt: “De Gemeyne oft blaeuwe Corenbloemen wassen [ =groeien] op de velden, tusschen de Terwe, ende Gerste, ende sonderlingen [= vooral] inde Rogge maer oock wel tusschen ander Coren ”

 

De korenbloem heeft, kunnen we concluderen, twee kanten: ’t is een nutteloze en volgens de boeren van vroeger zelfs een schadelijke bloem, maar aan de andere kant is ie toch wel erg mooi. Dat bracht de bekende 17e-eeuwse dichter Constantijn Huygens op ’t idee om zijn gedichten ‘Korenbloemen’ te noemen. In zijn inleiding vertelt ie ook waarom. “De bloem is noodeloos in ’t Koren, en nochtans, Daer ’s geen weerseggen aen [= dat kun je niet tegenspreken], sy geeft de Tarw een’ glans”. En zo is ’t ook met zijn gedichten, bedoelt hij: ze zijn niet noodzakelijk, hij schreef ze in z’n vrije tijd, maar ze zijn mooi, of in elk geval aardig.

 

De interessantste naam voor de korenbloem is tremse. Dat woord komt voor in Oost-Drente, Twente en de Achterhoek en in ’t aangrenzende Duitse gebied. Ook deze benaming is al oud en lange tijd hebben we niet geweten waar dat woord vandaan komt. De plantkundige H. Kleijn heeft in zijn boek Planten en hun naam (1970) een verklaring gegeven die me zeer aannemelijk lijkt. Hij legt verband met een oud Duits woord trims, dat ‘glans’ betekent. Dat is ook precies de eigenschap die Huygens bij de korenbloem zo opviel.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Twitter
It seems that widget parameters haven't been configured properly. Please make sure that you are using a valid twitter username or query, and that you have inserted the correct authentication keys. Detailed instructions are written on the widget settings page.
Over Jan Stroop
Jan Stroop is gastonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is dialectoloog maar zijn belangstelling gaat ook uit naar ontwikkelingen van het gesproken Nederlands. Zo heeft hij in 1997 ’t Poldernederlands ontdekt, een nieuwe variant van het ABN, die nog steeds ’t meest gehoord wordt bij hoogopgeleide vrouwen.
Lees verder >>