De vier jaargetijden: zomer

Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’,  juni 2017

 

Onze voorouders, de Indo-Europeanen, onderscheidden maar twee seizoenen, winter en zomer. We hebben ’t dan over ’t vierde millennium voor ’t begin van onze jaartelling. Voor de ‘zomer’ bestond toen een benaming die we in de Germaanse talen nog terugvinden, in allerlei variaties, o.a. summer (Engels), sommer (Duits), simmer (Fries).

 

In ’t Nederlandse taalgebied komt maar één benaming voor, maar wel in minstens 20 uitspraakvarianten, allemaal met kleine verschillen in de uitspraak van de klinker van zomer. Leken kunnen die meestal niet horen, maar dialectologen hebben er een oor voor. Boekenoogen hoorde dat men in de Zaanstreek naast zomer, ook zeumer zei. Zijn woordenboek is uit 1897, dus ik vraag me af er hier nog ‘gezeumerd’ wordt. Ik heb ’t in elk geval nog nooit gehoord. Zeumer wordt of werd ook gezegd in de kop van Noord-Holland, hier en daar in Zuid-Holland, Groningen, Limburg en veel in Zeeland.

 

Je verwacht dat, gezien de geschiedenis, alle Indo-Europese talen voor ‘zomer’ ’tzelfde woord  gebruiken. Dat is maar tendele ’t geval. Aan zomer verwante woorden komen o.a. nog voor in enkele ver uit elkaar gelegen Indo-europese talen: ’t Sanskriet, de (bijna) meest oostelijke Indo-Europese taal, in India, kent sámā ‘seizoen’; ’t Avestisch (in Iran) heeft  ham- ‘zomer’; Armeniërs zeggen am ‘jaar’ en amaṙn ‘zomer’; in ’t Tochaars, een uitgestorven taal in ’t verre Centraal-Azië, schreef men ṣme ‘zomer’; ’t Iers (de meest westelijke Indo-Europese taal) heeft samhradh. Al deze vormen zijn door historisch taalkundigen herleid tot de gereconstrueerde (vandaar dat sterretje) Indo-Europese vorm *sem– ‘zomer’.

 

Maar een aantal Europese talen heeft een eigen benaming ontwikkeld of misschien bewaard. Dit plaatje geeft een beeld van de meestvoorkomende namen.

 

 

Dit is dan nog maar een selectie. Je kunt er trouwens verschillende groepen in onderscheiden. Zo hebben alle Slavische talen een vorm van ’t woord leto, dat ook Indo-Europees is en als voorouder *leh₁tom had, dat ‘jaar’ betekende.

 

In gebieden die tot ’t Romeinse rijk behoord hebben, komen vormen van twee verschillende woorden voor ‘zomer’ voor. ’t Ene oorspronkelijke woord is aestas. Uit dat woord zijn varianten ontstaan als Frans été en Italiaans estate. ’t Andere is veranum, dat we in de vorm verano aantreffen in ’t Spaans en als verão in ’t Portugees. Bij de Romeinen betekende veranum de lente-achtige voorzomer en aestas de heetste periode, hoogzomer.

 

 

De Indo-Europeanen waren bepaald niet de eerste bewoners van Europa. ‘t Zou dus best kunnen dat een aantal van de overige namen stammen uit een nog oudere prehistorie. Bijvoorbeeld Hongaars nyár, Fins kesä of Lets en Litouws vasara. Waar die woorden vandaan komen zullen we wel nooit te weten komen. Behalve dan saif, dat op Malta gezegd wordt; dat is een Arabisch leenwoord. Nog eenvoudiger is Καλοκαίρι oftewel kalokaíri, dat letterlijk ‘mooie tijd’ betekent. Dat hebben de Grieken zelf bedacht. Laten we hopen dat de zomer die gaat komen inderdaad zo’n mooie zomer wordt.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Twitter
It seems that widget parameters haven't been configured properly. Please make sure that you are using a valid twitter username or query, and that you have inserted the correct authentication keys. Detailed instructions are written on the widget settings page.
Over Jan Stroop
Jan Stroop is gastonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is dialectoloog maar zijn belangstelling gaat ook uit naar ontwikkelingen van het gesproken Nederlands. Zo heeft hij in 1997 ’t Poldernederlands ontdekt, een nieuwe variant van het ABN, die nog steeds ’t meest gehoord wordt bij hoogopgeleide vrouwen.
Lees verder >>