Home
Levensloop
Bibliografie
Artikelen
Lezingen
Interviews
Activiteiten
Columns
Gastenboek
Colofon
Contact
Stamboom
 
Bekijk de website
Poldernederlands
 

Artikelen / over het Nederlands

naar overzicht Artikelen


Twee- en meerledige werkwoordsgroepen in gesproken Nederlands 
1)

in: Fons Verborum. Feestbundel Fons Moerdijk (red. Egbert Beijk e.a.), Leiden 2009, blz. 459-469.

In de spraak van Nederlanders die gewend zijn zich in hoofdzaak mondeling uit te drukken, schijnt de infinitief van het hulpwerkwoord zullen niet voor te komen, schreef ik in 1970, in mijn onderzoek naar Systeem in gesproken werkwoordsgroepen in de Nederlandse dialecten (Stroop 1970). Dit is een van de kwesties die ik nog eens wilde bekijken maar nu in het CGN, het bekende Corpus Gesproken Nederlands, dat wil zeggen “hedendaags Nederlands zoals dat wordt gesproken door volwassenen in Nederland en Vlaanderen” (website CGN). Dat is een vage definitie en bij het gebruik van de database blijkt ook dat volwassenen in Nederland en Vlaanderen heel veel soorten Nederlands spreken, waarvan een deel niet tot het Standaardnederlands gerekend kan worden.

Het werkwoord zullen in enigerlei vorm komt in het CGN, Nederland en Vlaanderen samengenomen, wel 3317 keer voor. In 3281 gevallen is dat de persoonsvorm en maar in 32 gevallen is het de infinitief. Dat is dus één procent.  Ik moet mijn bewering van toen dus iets wijzigen: de infinitief van zullen komt in gesproken Nederlands weinig voor. Maar dit is nog niet de finale uitkomst, want in het CGN zitten heel wat types gesproken Nederlands die niet spontaan zijn. Het zijn voorgelezen teksten, nieuwsbulletins, beschouwingen en commentaren op radio en televisie. Dat is niet het soort spraak waar ik me op richt bij mijn vergelijking met de dialecten. Ik gooi die fragmenten er dus uit. Dan blijven over:

a. Spontane conversaties ('face-to-face')

b. Interviews met leraren Nederlands

c. Telefoondialogen opgenomen m.b.v. platform

d. Telefoondialogen opgenomen m.b.v. minidisc recorder

 

Bij elkaar 5.253.609 woorden, verdeeld over Nederland (3.251.409, dat is 62%) en Vlaanderen (2.002.200, dat is 38%).


Als ik het corpus nog eens doorzoek nu alleen binnen deze vier componenten die als onverdacht spontane spraak mogen gelden, dan vind ik in Nederland in totaal 803 hits met zullen. Daarvan zijn 7 een infinitief. Doe ik hetzelfde bij de Vlaamse componenten a-d dan levert dat 755 zullen-hits, waaronder niet één infinitief. De conclusie lijkt dus gerechtvaardigd dat zullen als infinitief in spontaan gesproken Nederlands van welke soort ook, vrijwel nooit voorkomt. Een zin als hij had zullen komen is in het hele CGN (een kleine 1000 uur) niet te vinden. In spontaan gesproken Nederlands verschijnt zullen dus alleen als persoonsvorm. Daarmee neemt zullen een aparte plaats in tussen de andere modale hulpwerkwoorden, waarvan de aantallen totaal t.o.v. infinitief als volgt zijn. In het Nederlandse deel: kunnen 4417: 1931; moeten 3715 : 893; willen 1360: 524. In het Vlaamse deel: kunnen 3090 : 1561; moeten 3308 : 1294; willen 829 : 408.  2)

Bij die 7 infinitieven van zullen is nog wel wat op te merken. In één geval is er verkeerdgelabeld en is zullen gewoon persoonsvorm: ‘dingen die later uh ons de Nobelprijs zullen xxx.’.  In de tweede hit blijken de vormen van zullen te worden opgesomd: ‘zullen jij zal je zult’. In nummer drie kan ik geen normale spontane spraak zien: ‘ik verklaar spreker geweest te zijn te zullen zijn in spraakopnames voor Corpus Gesproken Nederlands.’  Dit is duidelijk een formule die door het slachtoffer/spreker voorgelezen is. Blijven dus in totaal 4 gevallen van zullen als infinitief over.  Zie tabel 1.

 

 

CGN

kunnen

moeten

willen

zullen

Nederland

4417 : 1931

3715 : 893

1360 : 524

803 : 4  

Vlaanderen

3090 : 1561

3308 : 1294

829 : 408

755 : 0

Tabel 1. Totalen en infinitieven van modale hulpwerkwoorden

 


Het hoofddoel van mijn onderzoek in 1970 was, na te gaan of wat sprekers menen te weten en ook melden over hun spraak, overeenkomt met het taalgedrag dat ze in werkelijkheid vertonen. Aanleiding was het boek van Anita Pauwels over de volgorde in de tweeledige werkwoordsgroepen in de Nederlandse dialecten. Het materiaal had ze verzameld met behulp van een vragenlijst die door de sprekers zelf was ingevuld. Het object van haar onderzoek was de keuzevrijheid die er bestaat tussen bijvoorbeeld  heeft gekocht en gekocht heeft. Omdat veel dialectsprekers alle twee die volgordes beheersen, in elk geval passief, en de volgorde geen invloed heeft op de betekenis, is het twijfelachtig, vond ik en vind ik nog, of de uitkomsten van zo’n onderzoek betrouwbaar zijn. Dat deed  me besluiten om dat onderzoek te herhalen maar dan met behulp van de dialectopnames die het Meertens Instituut verzameld had.


Mijn onderzoek bleef beperkt tot Nederland omdat ik toen niet kon beschikken over opnames uit Vlaanderen. Aan de andere kant breidde ik het object uit door ook meerledige werkwoordsgroepen, die met een infinitief als kern en die met een deelwoord, in het onderzoek te betrekken, omdat daar dezelfde volgordekwesties een rol spelen. Dat maakte het noodzakelijk om een andere terminologie te hanteren dan de nietszeggende termen rood en groen. Ik bedacht, in 1970 dus, een cijfersysteem, dat inmiddels stilzwijgend door anderen overgenomen is en dat ik hier opnieuw ga gebruiken: de persoonvorm krijgt cijfer 1, het voltooid deelwoord (de kern van de groep) krijgt het hoogste cijfer. De eventuele tussenliggende cijfers geven de hiërarchie bij de groep weer, gerekend van de kern.  


Mijn uitkomsten toen waren van tweeërlei aard. In de eerste plaats bleek dat de volgorde 2.1 (gekocht had ) in gesproken dialect veel meer voor kwam dan bij Pauwels; een kwestie van meer of minder dus. Maar verder en dat is wezenlijk iets anders: het gebied waar uitsluitend de volgorde 2.1 gebruikt werd en kon worden gebruikt, was op mijn kaarten heel wat groter dan op de kaarten van Pauwels. Opvallend was in dit verband het grote gebied in de Randstad, waar uitsluitend die volgorde 2.1 voorkwam. 


Recent is over dit onderwerp, of preciezer geformuleerd: over de interne woordvolgorde in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen met een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord in bijzinnen in hedendaags Nederlands, een proefschrift verschenen, dat aan de Universiteit van Göteborg (Zweden) verdedigd werd door Mona Arfs. Arfs heeft gebruik gemaakt van een database van geschreven  hedendaags Nederlands uit Nederland, die berust in het Instituut voor Nederlandse lexicologie. Die database omvat drie soorten teksten: voorgelezen teksten (bijv. voor het TV-Journaal), krantenteksten en juridische teksten. Arfs heeft daaruit een corpus geselecteerd van ongeveer 1 miljoen woorden. Ze richtte zich uitsluitend op de tweeledige groep met voltooid deelwoord en dan nog alleen in Nederland. Haar hoofddoel was te achterhalen welke factoren zoal bepalend zijn voor de gekozen volgorde, met de nadruk op de ritmische factoren. Dat bracht me op de gedachte om opnieuw een onderzoek te doen naar het verschil tussen geschreven en spontaan gesproken Nederlands.


Voor mijn bescheiden en voornamelijk praktische onderzoek gebruik niet het hele corpus. Net als bij zullen (hierboven) beperk ik me tot de vier eerste componenten. Ik betrek ook het Vlaamse deel van het CGN in het onderzoek en ik kijk net als in 1970 ook naar de uitgebreidere werkwoordsgroepen, voorlopig alleen nog die met een voltooid deelwoord als kern.


In de eerste plaats wil ik nagaan hoe groot de verschillen zijn tussen de uitkomsten van Arfs en mijn bevindingen, het verschil in feite tussen geschreven en gesproken Nederlands, alleen uit Nederland dus, vanwege de herkomst van het materiaal van Arfs. Eerst bij de tweeledige groep met voltooid deelwoord.  Het zoeken in het CGN is niet zonder problemen, omdat de zoekmachine te beperkt is. Zo is het vooralsnog niet mogelijk om apart en rechtstreeks in bijzinnen te zoeken, wat wel noodzakelijk is, immers had gekocht is ook de volgorde in de hoofdzin: ‘hij had gekocht wat ie allang van plan was’.  Om hoofd- en bijzingevallen toch uit elkaar te houden, moet je allerlei trucjes bedenken of van anderen leren 3).  Dat levert dan de volgende uitkomsten op:

totaal aantal gevallen van de combinatie met vd en pv: 4212. Daarvan vertoont 37% , ofwel 1573 gevallen, de volgorde pv-vd (1.2) en 63% (2639 hits) de volgorde vd-pv (2.1). Dat is al meteen totaal anders dan bij Arfs. Ze heeft totaal 3642 hits gevonden, maar bij haar liggen de percentages precies omgekeerd (72%  t.o. 28%). Een dramatische tegenstelling tussen gesproken en geschreven Nederlands, mogen we wel zeggen. Figuur 1 laat dat zien.

 

 

 

PV - VD (1.2)

VD - PV (2.1)

 

Totaal

had gekocht

gekocht had

CGN (Ned.)

4212

1573 : 37%

2639 : 63%

Arfs

3642

2625 : 72%

1017 : 28%

Tabel 2.  Volgorde PV – VD in de tweeledige groep in de bijzin

 





Nog enkele andere onderzoeksuitkomsten van Arfs kunnen we vergelijken met de data uit het CGN. Haar belangrijkste hypothese is dat de ritmische structuur van het voltooid deelwoord invloed heeft op de keuze voor rode dan wel groene volgorde (Arfs 96). Wanneer de klemtoon in het deelwoord op de eerste lettergreep ligt, dan zal het hulpwerkwoord, dat immers zwak betoond is, vaker vóór het deelwoord staan (1.2, rood, dus): dat Truus heeft opgebeld. Daardoor ontstaat immers een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen: het zwakbetoonde hulpwerkwoord wordt gevolgd door de beklemtoonde eerste lettergreep van het deelwoord. 

           
Wanneer de klemtoon in het midden ligt, dan is de verdeling tussen rode en groene volgorde meer gelijk aan de gemiddelde verdeling: dat hij naar school is gelopen, of: gelopen is. Wanneer de klemtoon op het eind ligt, dan staat het (zwakbeklemtoonde) hulpwerkwoord vaker áchter het deelwoord  (2.1, groen dus): dat mijn boek gepubliceerd wordt. Mijn verwachting is dat wanneer deze factoren inderdaad een rol spelen, dat zeker in spontane gesproken taal tot uitdrukking zal komen. 

           
In figuur 2 is de vergelijking te zien tussen de deelwoorden van de 1e  categorie (terminologie Arfs), type opgebeld.  Het totaal aantal hits bij Arfs is 1081.  Dat aantal

is in het CGN moeilijk te behalen, tenzij met heel veel moeite en tijd. Je zou dan alle werkwoorden van deze categorie één voor één moeten zoeken. Ik heb dat nu voor 27 werkwoorden gedaan. Mijn totale aantal hits bedraagt: 98. Arfs vond dat het aantal gevallen 1.2  (rood) bij deze categorie aanzienlijk groter is dan gemiddeld: hier 90%, daar 72%, een verschil van 18% ; vergelijk figuur 2 met figuur 1.

           
Mijn uitkomsten verschillen. Ik vond 49% volgorde 1.2,  dus wel meer dan het gemiddelde want dat bedraagt 37% (1-2), een verschil van 12%, maar bij Arfs blijkt het effect van de beklemtoning van het voltooid deelwoord veel groter te zijn.

 






De 3e categorie voltooide deelwoorden is die met de klemtoon op de laatste lettergreep, type gedaan.  Arfs’ hypothese luidt dat bij zulke voltooide deelwoorden juist

de volgorde 2.1 (gedaan heeft) meer zal voorkomen dan gemiddeld.  Figuur 3 laat zien in hoeverre dat uitkomt.  
Arfs heeft hier 1477 hits, het CGN geeft er 548. De verhoudingen bij Arfs zijn:volgorde 1.2 (rood): 64%, volgorde 2.1 (groen) 36%. Bij mij zijn die respectievelijk 37% en 63%, nagenoeg precies omgekeerd dus, net als bij de totalen van figuur 1. Bij Arfs is de volgorde 2.1 (groen)  met 8% toegenomen, bij mij niets, want het gemiddelde is ook hier 63%. De conclusie van Arfs dat een woordaccent op het eind van het deelwoord de groene volgorde (2.1.) bevordert, gaat dus niet op voor het gesproken Nederlands, althans in Nederland.  


  



         

Onderbelicht blijft bij Arfs een factor, die in elk geval bij kranten nog steeds een grote rol speelt: het idee fixe dat de volgorde 2.1 (gekocht heeft) een Germanisme is en dus vermeden moet worden. Ze stelt alleen vast dat in teksten die een sterke redactionele behandeling ondergaan, in het bijzonder teksten geschreven om voorgelezen te worden, de volgorde 1.2  (rood dus) veel frequenter is dan bij andere tekstsoorten. Toch besteedt ze aan deze variabele maar weinig aandacht. In 1970 heb ik kunnen vaststellen dat er op krantenredacties richtlijnen bestonden als deze: ‘Men schrijve bij voorkeur het deelwoord achteraan”  (Gids voor de redaktie van het Algemeen Handelsblad uit 1960). Merk op dat in deze richtlijn geen onderscheid gemaakt wordt tussen soorten deelwoord naar gelang hun beklemtoning. Zulke geschreven richtlijnen bestaan nog steeds, zij het niet meer zo stringent geformuleerd. In het stijlboek van De Volkskrant (1996) bijvoorbeeld wordt nog een voorkeur voor de volgorde “heeft gekocht” uitgesproken, maar dat er tot op de dag van vandaag op de redactie van NRC-Handelsblad, lieden zitten die in een ingeleverde tekst op dit punt schoolmeester menen te moeten spelen, heb ik zelf onlangs ondervonden.

 

Vanaf nu richt ik me op de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland bij werkwoordsgroepen met een voltooid deelwoord als kern. In figuur 4 is te zien dat die verschillen groot zijn bij de tweeledige groep in de bijzin: in Vlaanderen komt de volgorde  2.1 veel vaker voor dan in Nederland.  Dat was te verwachten, want dat komt ook te voorschijn uit eerdere onderzoeken. In De Sutter e.a. (2005) zijn twee subcorpora van gesproken taal onderzocht, een uitgebreide, met behalve privé-dialogen ook publieke dialogen en publieke monologen. In dit uitgebreide subcorpus zijn de verhoudingen tussen de twee volgordes nagenoeg gelijk: vd -  pv  49,1 % en  pv – vd  50,9% (De Sutter e.a. 2005, 114).

 

In het subcorpus met alleen privé-dialogen, dat overeenkomt met mijn eigen selectie van spontaan gesproken  Nederlands, liggen de twee volgordes veel verder uit elkaar, net zoals bij mijn uitkomsten. Vlaanderen 80% volgorde vd – pv en Nederland 54%  (De Sutter e.a. 2005, 109).  Het Nederlandse percentage komt in mijn onderzoek zelfs op 63%, het Vlaamse is ongeveer gelijk. Ziehier de feiten.

 

 

 

CGN

 

PV -  VD (1.2)

VD -  PV (2.1)

 

Totaal

had gekocht

gekocht had

Nederland

4212

1573 : 37%

2639 : 63%

Vlaanderen

3817

852 : 22%

2965 : 78%

Tabel 3.  Volgorde PV – VD in de tweeledige groep in de bijzin

 

 




In de meeste publicaties over werkwoordsvolgorde in het Nederlandse taalgebied wordt alleen gekeken naar de tweeledige groep in de bijzin, en dan nog vaak alleen die met een voltooid deelwoord als kern. Al bij mijn onderzoek naar de volgordes in de dialecten was me duidelijk geworden dat er een verband bestaat tussen wat de tweeledige groepen in de bijzin vertonen en de uitgebreidere werkwoordsgroepen zowel in hoofdzin als bijzin. Dat blijkt al meteen bij de drieledige groep in de hoofdzin, die te vergelijken is met de tweeledige groep in de bijzin, immers in de eerste is de plaats van de PV gefixeerd, maar de twee andere leden van de groep zijn “vrij’, zij het betrekkelijk, want ook hier en zelfs nog sterker dan in het vorige geval, blijken per taalgebied voorkeuren die zich uiten in verschillende percentages. Hier dan de scores bij de drieledige groep in de hoofdzin.

 

 

CGN

Totaal

(PV -) INF - VD (2.3)

(PV -) VD - INF (3.2)

 

 

(zou..) worden gedaan

(zou..) gedaan worden

Nederland

1034

158 : 15%

876 : 85%

Vlaanderen

1365

40 : 3%

1325 : 97%

Tabel 4.  Volgorde INF – VD in de drieledige groep in de hoofdzin

 

 




Wat hier opvalt is de grote meerderheid van de volgorde 3.2 (zou…… gedaan worden) ten opzichte van  2.3   (zou…….. worden gedaan). Door de  beperkte zoekmogelijkheden van het CGN zijn een klein aantal attestaties dubbel geteld; met deze ‘ruis’ moeten we genoegen nemen. Die ruis is meestal in het voordeel van de volgorde met de kern (VD) rechts. Om dat enigszins te beperken heb ik niet gezocht op INF + VD, omdat er dan ook toevallige werkwoordscombinaties voorkomen maar naar VD achtereenvolgens gecombineerd met de infinitief van worden, hebben en zijn. Dat levert verreweg de meeste drieledige werkwoordsgroepen op: 876 van de in totaal 969, bij de volgorde vd – pv. In deze drie-ledige groep komt worden (1227) twee keer zoveel voor als de  twee andere, hebben (588) en zijn (584), bij elkaar. Opvallend is ook het grote aantal hits van deze groep in Vlaanderen (1365 = 57%), zeker gelet op het totale aandeel van Vlaanderen in dit deel van het CGN, dat namelijk maar 38% bedraagt.  Ook uit het vervolg blijkt dat in Vlaanderen de meerledige werkwoordgroepen naar verhouding frequenter zijn dan in Nederland.

           

In de hoofdzin blijkt het voltooid deelwoord zich ten opzichte van de infinitief te gedragen als het dat doet in de bijzin ten opzichte van de persoonsvorm, maar dan in veel sterkere mate. In Vlaanderen is dat duidelijker het geval dan in Nederland. De verschillen tussen Nederland en Vlaanderen worden trouwens nog groter bij meerledige werkwoordsgroepen. Het wordt daarom interessant na te gaan wat er gebeurt als de werkwoordsgroep in de bijzin uit drie leden bestaat.

 

 

 

CGN

Totaal

PV - INF - VD (1.2.3)

PV - VD - INF (1.3.2)

VD - PV - INF (3.1.2)

 

 

zou worden gedaan

 zou gedaan worden

gedaan zou worden

Ned.

233

21: 9 %

8 : 3%

204 : 88%

Vla.

206

5 : 3%

153 : 74%

48 : 23%

Tabel 5.  Volgorde PV-INF-VD in de drieledige groep in de bijzin

 

 




In Vlaanderen zoekt het deelwoord in gesproken Nederlands dan meestal zijn plaats onmiddellijk voor de infinitief, het groepslid dat er in de hiërarchie het dichtst bij staat: 1.3.2.  In Nederland gaat het deelwoord voorop:  3.1.2.  Het zou me niet verbazen als in geschreven Nederlands de volgorde  1.2.3 in de meerderheid was, bijvoorbeeld in krantentaal vanwege redactionele ingrepen, maar gegevens daarover bestaan niet. De vierde mogelijkheid, vd – inf – pv,  3.2.1, gedaan worden zou, komt in het Standaardnederlands van geen van twee taalgebieden voor. Dat is opmerkelijk, want deze volgorde is in noordelijke dialecten niet zeldzaam  (Stroop 1970).

           

Een bevestiging dat de drieledige groep in de bijzin dezelfde trekken vertoont als de vierledige in de hoofdzin blijkt uit tabel 6 en figuur 7.

 

CGN

Totaal

(PV) INF-INF-VD(2.3.4)

(PV) INF-VD-INF (2.4.3)

 (PV) VD-INF-INF   
       (4.2.3)

 

 

moeten worden gedaan

moeten gedaan worden

gedaan moeten worden

Ned.

53

7 : 13%

4 : 7%

42 : 80%

Vla.

60

0

42 : 70%

18 : 30%

Tabel 6.  Volgorde PV-INF-VD in de vierledige groep in de hoofdzin

 

  

 


 


In Nederland is het vd het eerste lid van de werkwoordelijke groep, zowel in de bijzin, gedaan zou worden, (3.1.2) als in de hoofdzin: gedaan moeten worden (4.2.3;  de pv is natuurlijk 1.). 

           

De laatste stap die nog gezet kan worden is die naar de vierledige groep in de bijzin. Maar nu wordt het aantal hits wel bedenkelijk klein. Toch blijven ook nu de twee systemen zichtbaar. In Nederland: 4.1.2.3,  in Vlaanderen  1.2.4.3.

 

 

 

CGN

Totaal

PV-INF-INF-VD

PV-INF-VD-INF

  VD-PV-INF-INF

 

 

zou kunnen worden gedaan
(1.2.3.4)

zou kunnen gedaan worden   
(1.2.4.3)

gedaan zou kunnen worden 
(4.1.2.3)

Ned.

11

1 : 9%

0

10 : 91%

Vla.

12

0

10 : 83%

2 : 17%

                                                                Tabel 7.  Volgorde PV-INF-INF-VD in de vierledige groep in de bijzin


 

 




Bij een theoretisch vervolg zou dat, in de vijfledige groep in de hoofdzin, worden:
(zou) gedaan moeten kunnen worden  (5.2.3.4) in Nederland en (zou) moeten kunnen gedaan worden (2.3.5.4) in Vlaanderen. Dat moet theorie blijven want in het hele CGN komt geen groep voor als (zou) gedaan moeten kunnen worden, die ik aldus gezocht heb: zou (en na een afstand van 0 tot 8 woorden) + vd + inf + inf + worden.  In geen van twee de taalgebieden. Wel de andere volgorde (1.2.3.5.4), zij het maar één keer, in een bijzin en, zoals te verwachten, in het Vlaamse deel van het CGN, deze vindplaats: data/annot/corex/sea/comp-n/vl/fv400595.sea#fv400595.34:

“dus hier is het de bedoeling dat uh uiteindelijk Van De Woestijne zou moeten kunnen geacht worden voor verbetering van de poëzie bij ons de poëzie van het nieuwe geslacht dat die dat eigenlijk zou moeten kunnen instaan voor een verbetering daarvan.”

          
Conclusies. De plaats van het deelwoord blijkt de belangrijkste onderscheidende factor te zijn in de twee systemen. In het Nederlandse systeem staat het deelwoord zoveel mogelijk vooraan, dat wil zeggen in de bijzin op de absoluut eerste plaats, in de hoofdzin ook (de pv uiteraard niet meegerekend), waarna een oplopende reeks volgt, bijvoorbeeld: vd.2.3.4.  In het Vlaamse systeem staat het deelwoord altijd op de voorlaatste plaats, dat wil zeggen altijd onmiddellijk vóór het ‘hoogste’ hulpwerkwoord, en dat zowel in hoofd- als in bijzin, bijvoorbeeld: 1.2.3.vd.4; zie ook Braecke (1986). Bij de tweeledige werkwoordsgroep (in de bijzin) lijken de twee systemen wel identiek te zijn, immers bij twee leden is de voorlaatste plaats tegelijk ook de eerste plaats: gekocht had!  Maar bij  elke uitbreiding van de groep verwijderen de twee systemen zich verder van elkaar.

 

Bibliografie

 

Arfs, M. Rood of Groen? De interne woordvolgorde in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen met een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord in bijzinnen in het hedendaags Nederlands,  Göteborg 2007.

Braecke, C. (1986), ''Zuidnederlandse' volgorde in vier constructies: een zelfde analytische tendens?'. IN: M. Devos & J. Taeldeman (red.) Vruchten van z'n akker. Opstellen van (oud-)medewerkers en oud-studenten voor prof. V.F. Vanacker, hem aangeboden bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit Gent. Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialectologie. Rijksuniversiteit Gent, blz. 33-45.


Pauwels, A.  De plaats van hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin, Leuven 1953.

 

Stroop, J., ‘Systeem in gesproken werkwoordsgroepen’, in Taal en Tongval, jaargang 22 (1970),  blz. 128-147. Ook in : J. Stroop (red.) Nederlands dialectonderzoek ,  Amsterdam 1983 en in DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/stro008syst01_01/stro008syst01_01_0001.htm

 

Sutter, G. De, D. Speelman & D. Geeraerts (2005). “Regionale en stilistische effecten op de woordvolgorde in werkwoordelijke eindgroepen”. Nederlandse taalkunde jaargang 10, blz. 97-128.



1) Ik dank Gert de Sutter voor zijn waardevolle inhoudelijke suggesties.
2) In geschreven Nederlands komt de infinitief van zullen ook aanzienlijk minder voor dan die van de andere modale hulpwerkwoorden. Zie: Woordfrequenties (red. P.C. Uit den Boogaart, Utrecht 1974. 
3) Bijzonder veel hulp heb ik gehad van Laura van Eerten, van de TST-Centrale, die ik daarvoor graag hartelijk bedank.
 

Print deze paginaOmhoog