Home
Levensloop
Bibliografie
Artikelen
Lezingen
Interviews
Activiteiten
Columns
Gastenboek
Colofon
Contact
Stamboom
 
Bekijk de website
Poldernederlands
 

Columns

naar overzicht Columns


ABN spreken: onderwijskerndoel nummer 1

 

De meeste Nederlanderssprekenden schijnen van mening te zijn dat groter als en hun hebben gelijk geen goed Nederlands zijn. Anderen kunnen de Gooise-r (zekej  weten) niet vejdragen. Persoonlijk heb ik een ambivalente houding tegenover het Poldernederlands, het nieuwe Algemene Nederlands  waarin de ij als aai wordt uitgesproken: blaaif kaaiken. Het is een fascinerend verschijnsel, maar het Poldernederlands als zodanig kan me niet bekoren.  Zo ken ik Vlaamse  collega's die het Verkavelingsvlaams (G'ebt ook g'oord wat de minister zei. Wa zegde gij daarop?) verfoeien.

          De vraag is nu: kunnen zulke ongewenste taalverschijnselen worden tegengehouden of uitgebannen? Antwoord: sommige wel, andere niet. Groter als is een woordgroep die altijd zal blijven bestaan, doodeenvoudig omdat die vanouds al onderdeel van het Nederlands geweest is. Sedert 1700 wordt wel geprobeerd om dat groter als uit te roeien, met onzinnige argumenten, maar het nog steeds niet gelukt en het zal ook nooit lukken. In dezelfde tijd is ook het kunstmatige onderscheid tussen hen en hun bedacht. Maar ook dat kunnen de Nederlanders maar niet onder de knie krijgen. Het zijn geen taalveranderingen, maar amateuristische taaldecreten.

          Echte taalveranderingen veranderen op een zeker moment in definitieve vormen: het 19e-eeuwse dat niet weet, dat niet deert is tegenwoordig wat niet weet, wat niet deert. Zoiets zou ook kunnen gebeuren met het boek wat... en met hun hebben gelijk.  Zulke veranderingen, die direct te maken hebben met het systeem van de taal, kunnen technisch gesproken tegengehouden worden, bijvoorbeeld door er in het onderwijs veel aandacht aan te besteden, door ze te schande te maken of eisen te stellen aan het taalgebruik.

          Maar behalve een grammaticaal-technisch aspect zit er aan een taalverandering een sociale kant. Als taalgebruikers doof zijn voor adviezen of er maling aan hebben, dan kan een schoolmeester hoog en/of laag springen, dan kan de SIRE  (Stichting Ideële Reclame) er een perscampagne tegenaan gooien, maar dan gaan die taalveranderingen gewoon door.  

Dat is nu precies het punt. De meeste Nederlanders laten zich niets gezeggen, zeker niet als het op praten aankomt. Bovendien hebben taallerende kinderen tegenwoordig te maken met voor het ABN problematische situaties, die vroeger niet bestonden. Ze hebben ouders die geen Nederlands spreken, onderwijzers die hun hebben gelijk zeggen en onderwijzeressen die Poldernederlands spreken.

Heeft het dan zin om te proberen al die veranderingen tegen te houden? Wie alleen let op de kans van slagen, zal zeggen: nee, vergeefse moeite. Maar anderzijds is het wel degelijk goed mogelijk op indirecte wijze invloed uit te oefenen, namelijk door een bepaald soort Nederlands, te weten het ABN, als model te benadrukken en in het onderwijs te verordenen.  Bij uitstek een taak van de Overheid. Er zijn in de loop der jaren namens die overheid heel wat kerndoelen voor het onderwijs geformuleerd, maar het is vergeefs zoeken naar een kerndoel: 'de leerling is in staat ABN te spreken'. Het zou een belangrijk signaal zijn als zo=n kerndoel werd geproclameerd en geprogrammeerd. Het ABN zou er weer status door krijgen. Datzelfde  effect heeft ook een verklaring in de Grondwet dat het Nederlands de officiële taal is. Die verklaring moet er daarom komen. En dat kerndoel, het spreken van ABN, ook, te beginnen bij de onderwijzersopleidingen.  

 

Taalschrift (website van de Taalunie) 12 december 2003

 

Print deze paginaOmhoog