42. Tuinman, tuinder, hovenier
uit de Nieuwsbrief van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, Zaandam, oktober 2021.
Voor Frans Jonker, bij zijn afscheid als oppertuinman
Wij, leden van Volkstuinvereniging Nut en Genoegen, noemen onszelf graag tuinder, een woord dat afgeleid is van ’t werkwoord tuinen en dat weer van ’t zelfstandig naamwoord tuin, dus: tuin > tuinen > tuinder. Maar dat is nog niet alles. ’t Alleroudste, of allereerste tuin betekende omheining, net als ’t Duitse Zaun.
Dat woord tuin heeft een bijzondere ontwikkeling doorgemaakt. Eerst was ’t dus ‘omheining’. Die betekenis zie je nog in de uitdrukking ‘om de tuin leiden’. Gaandeweg ging die betekenis over in die van wat er bínnen die tuin, die omheining lag, ’t omheinde. Toen kon ook de naam tuinman ontstaan, voor iemand die aangesteld is om daar te werken. Later kwam daar de variant tuinier nog bij, dat gevormd is naar ’t voorbeeld van kruidenier, barbier, bankier e.d..
De benamingen tuinder, tuinman en tuinier zijn trouwens niet helemaal synoniem, dat wil zeggen ze betekenen niet precies ’t zelfde. Voor mij is een tuinman iemand die voor een particulier een tuin onderhoudt. Bij een tuinder denk ik aan twee verschillende soorten werklui. De eerste is een lid van een volkstuinvereniging, iemand als u en ik. De tweede is iemand die op grote schaal groenten verbouwt, aardbeien, erwten, bonen, asperges, enz. Voor die bedrijvigheid is de naam tuinbouw ontstaan.
Dan is er nog de hovenier, een deftige naam voor iemand werkt in een tuincentrum werkt en die tuinen ontwerpt en aanlegt en bomen plant. Van alle namen is hovenier de oudste. ’t Is een afleiding van hof in de betekenis ‘tuin’. De oudste vindplaats van hof in de betekenis ‘tuin’ is te vinden in een woordenboek uit 1240, als vertaling van ’t Latijnse hortus. Op basis van die datering durf ik de veronderstelling wel aan dat hovenier veel ouder is dan tuinman.
Aanvankelijk kwam dat hovenier in ’t hele Nederlandse taalgebied voor. Dit citaat van 1655 uit Amsterdam bewijst dat. Mijn transcriptie er onder met dezelfde regelindeling:
‘Den hoveniers van de medicinale cruyden
Wert toegestaen een keure waer by sy sullen mooghen
haer goet marckten by de St Anthonis marckt van
de Barnde steech tot de Koestraet, sonder van eenige
kramen verhindert te werden’
(De Sint Anthonismarkt is de tegenwoordige Nieuwmarkt, maar dat had u al begrepen)
Toch moet dit hovenier in die tijd (1655) al behoorlijk concurrentie ondervonden hebben van ’t nieuwe woord tuinman, want al in 1588 signaleert de voortreffelijke taalobservator en woordenboekmaker Kiliaan dat Holland en Friesland tuinman zeggen terwijl zijn eigen gebied, Brabant in ruime zin, de oude naam hovenier behield (Tuyn-man. holl. fris. j. houenier. Hortulanus, olitor, KIL. [1588].)
Op onderstaand kaartje, dat gebaseerd is op gegevens van ongeveer honderd jaar geleden, is te zien dat hovenier in ’t noorden helemaal verdwenen is, met één uitzondering. Tuinbedrijven die wat chic willen doen noemen zich nog wel hoveniersbedrijf.
In Wormer zit zo’n hoveniersbedrijf, namelijk Ofman. Dat is een bijzondere combinatie want ofman is ontstaan uit hofman en dat was ooit ook een naam voor de tuinman. Dat de H in dat woord verdwenen is, is niet zo vreemd. Er zijn, of liever er waren in Noord-Holland een aantal plaatsen waar de H in de spraak systematisch verdween. Een ervan was Assendelft. ’t Is dus waarschijnlijk dat de familie Ofman daar vandaan kwam.
Merk op ’t gebiedje gardenier in Venlo en omgeving. Dat woord is een afleiding van gaarde, dat we ook in boomgaard aantreffen. Gardenier sluit aan bij een groot Duits gebied met dezelfde naam. Gaard(e) is ontleend aan ’t Frans jardin.
Van de zeventiende-eeuwse dichter Constantijn Huygens is bekend die ie enorm van zijn tuin hield. Hij zal wel niet zelf getuind hebben maar hij kende wel de problemen van de tuinman:
“De Thuynman magh wel beven, Soo ‘t onkruyd meester werdt door weelde van natt weer, Door overvall van werck, en door versuym noch meer.” (1651)
Ik vertaal: de tuinman zal wel beven als ’t onkruid de baas wordt, door overvloedig nat weer, door een overvloed aan werk, maar vooral door nalatigheid.
In dat laatste zal onze keuringscommissie zich wel herkennen.
Een andere zeventiende-eeuwer, Jan Luyken, is bekend geworden door zijn beschrijving van een groot aantal beroepen, Het Menselyk Bedryf (1694). Van elk beroep maakte hij een prent-met-gedicht. Elk gedicht eindigt met een wijze les of een moraal. Ook de tuinman kwam aan de beurt.
De HOVENIER
De echte tuin is niet op aarde
De tuin wordt door de mens bemind,
Die daar zijn lust en afleiding vindt.
Maar in de bloei van z’n leven moet hij scheiden:
Daarom is diegene verstandig en wijs
Die zaait en plant in ’t paradijs,
Waar ’t leven eeuwig voort zal duren.
Hoe ’t met ’t paradijs zit, dat Luyken hier bedoelt, weet ik niet. Ik hou ’t daarom liever bij mijn bescheiden paradijsje bij Nut en Genoegen. Daarvan weet je (meestal) wel wat je er aan hebt.
(Bron kaartje:
Kruijsen, Joep en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/; eerste versie gelanceerd in 2014)
Geef een antwoord