36. Merel

In de taal van onze medetuinders: Arabic: طائر أسود (tayir ‘aswad); Frans: merle: Krowaats: kos; Spaans: mirlo; Turks: karatavuk. (vergeet ik er nog een?)

 

Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’,  Zaandam,  juni 2020

 

 

Dat je ouder wordt merk je ook aan je gehoor. Dat gaat achteruit, de hoge tonen komen niet meer binnen. Bij mij ligt de grens bij zo’n 6000 Hz. Alles erboven hoor ik niet meer. Dat betekent dat ik ’t geluid van kleine vogels nauwelijks nog waarneem.

Gelukkig is er de alomtegenwoordige merel. Die heeft zo’n sonoor geluid, met lage tonen, dat ik die nog altijd kan horen. ’t Is bovendien de vogel met de mooiste zang, vinden met mij de meeste luisteraars van ’t radioprogramma  Vroege Vogels.

 

Je zou verwachten dat zo’n vogel dan ook namen gekregen heeft die met dat mooie zingen verband houden en dat lijkt niet zo te zijn.  Van ’t woord merel wordt  gezegd dat het een ontlening is via het Franse merle van het Latijnse merula. Dat is zeker waar, maar dan zijn we nog niet veel verder. Je zou willen weten waar dat Latijnse merula dan weer vandaan komt of wat het oorspronkelijk betekende.

 

In de uitgebreide Latijnse woordenboeken uit de 19e eeuw vond ik een verklaring. Daarin staat namelijk een woord merus dat ‘alleen’ betekent en dat vinden we volgens diezelfde woordenboeken terug in merula. Merel betekent dus ‘eenling, solist’. Dat solist is dan een heel rake benaming voor de merel want ‘merels leven meestal solitair of in paren en zijn territoriaal ingesteld’. En in het Nederlands kun je solist bovendien ook nog met zijn zangprestaties associëren. Prachtig toch, ook als ’t niet klopt.

 

Uit het Franse merle zijn een aantal variaties ontstaan waarvan er enkele op de kaart aangegeven zijn. Uit dat merle is merele ontstaan dat tot merel werd; oudste attestatie 1240. Andere varianten zijn merling, melder, merelaar en zelfs belon.

 

De merel is familie van de lijster. Maar er is verschil. De lijster is gevlekt, de merel is zwart, althans ’t mannetje. Daarom kun je, en dat doen ze in Noordholland, de merel gerust zwarte lijster noemen. ’t Woord lijster wordt wel als een afleiding beschouwd van een werkwoord dat in het Nederlands niet (meer?) bestaat maar in het Gotisch laikan luidde en ‘springen’ betekent. Zowel van lijsters als merels is bekend dat ze bij het zoeken van voedsel over de grond huppen. Waarschijnlijk was zwarte lijster vroeger in ons hele taalgebied de gebruikelijke naam, maar is die later verdrongen door het  Franse leenwoord merle en zijn varianten.

 

De merkwaardigste naam voor de merel is gieteling dat volgens sommigen een hypercorrectie is van geiteling. Kiliaan (1599) geeft trouwens wel ghietelinck. Diezelfde sommigen zien in geiteling vervolgens een afleiding van geit, maar wat een geit en een merel met elkaar te maken of gemeen hebben is onbekend. Toch niet het geluid dat ze voortbrengen?

 

Dan is er toch meer te zeggen voor een relatie met het Middelhoogduitse woord giude, dat ‘jubel’ betekent en daarmee zou dit dan nog een naam zijn die verband legt met de zangkunst van de vogel en dan is gieteling toch de oorspronkelijke vorm van het woord.

 

Het Tesselse zwarte tjakker refereert ook wel aan een geluid, maar toch aan een minder fraai geluid. Tjakker is eigenlijk de naam voor de kramsvogel, die bij het opvliegen een reeks elkaar snel opvolgende klanken laat horen ongeveer als tjak tjak tjak. Heel iets anders dus dan de coloratuur van de merel. Dat de merel op Tessel toch zwarte tjakker genoemd wordt, moet wel komen door de visuele overeenkomsten.

 

Mijn ontwerp voor de kaart in de Dialectatlas van het Nederlands. Die kaart is hier.

 

(voor vragen, opmerkingen, suggesties: j. stroop@contact.uva.nl)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Twitter
It seems that widget parameters haven't been configured properly. Please make sure that you are using a valid twitter username or query, and that you have inserted the correct authentication keys. Detailed instructions are written on the widget settings page.
Over Jan Stroop
Jan Stroop is gastonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is dialectoloog maar zijn belangstelling gaat ook uit naar ontwikkelingen van het gesproken Nederlands. Zo heeft hij in 1997 ’t Poldernederlands ontdekt, een nieuwe variant van het ABN, die nog steeds ’t meest gehoord wordt bij hoogopgeleide vrouwen.
Lees verder >>