Hoe ons doei naar Suriname overwoei

in Noordhollands Dagblad, 30 januari 2010 zaterdag

 

De relatie tussen Suriname en Nederland wordt nog steeds beïnvloed door het verleden, zeggen ze. Suriname wilde onafhankelijk worden, dan zal het ook onafhankelijk zijn, zeiden de Nederlanders. De Surinamers laten zich op hun beurt niet kennen en doen hun uiterste best om alles zelf te doen.

Omdat ik taalkundige ben, heb ik bij mijn bezoek aan Suriname, afgelopen december, tussen de eet- en andere bedrijven door, erop gelet of dat ook aan het taalgebruik te merken is. Zouden het Nederlands in Nederland en dat in Suriname nog veel met elkaar te maken hebben? Of gaat dat Surinaamse Nederlands zijn eigen weg, net zoals het Afrikaans?

Lees verder “Hoe ons doei naar Suriname overwoei”

Namen, appellatieven en fonologie 1)

over de familienamen Schouten, Scholten, van Willigen, Van den Boomgaard en aanverwante.
eerder verschenen in Taal en Tongval jrg.  45 (1993), blz.  13-49

0.0 Namen en Appellatieven
Namen vormen een bijzonder soort object van taalkundig onderzoek. Dat is een gevolg van hun speciale status t.o.v. het lexicon. De meeste namen, aardrijkskundige namen, persoonsnamen e.d., zijn in oorsprong gewone naamwoorden geweest en als zodanig maakten ze deel uit van dat lexicon. Ik begeef mij dus niet in de terminologische discussie met betrekking tot de namen (Stavenuiter 1975). Het gaat mij om de situatie die ontstaat als een woord dat als gewoon substantief (appellatief) functioneert, ook een functie als naam krijgt.

Lees verder “Namen, appellatieven en fonologie 1)”

Dr. Heije schreef ook noten

eerder schenen in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde jrg. 119 (2003), blz. 132-142

 

1. Inleiding
‘Die Heije noemt – noemt een leven van orde, van arbeid, van opoffering; noemt een charakter, dat rechtschapenheid en menschenliefde aan edele formen paart; noemt een hart, ontvankelijk evenzeer voor al wat zedelijk goed als wat aesthetisch bekoorlijk is’, schreef Alberdingk Thijm in een artikel in De Gids van 1851 (geciteerd naar Asselbergs 1966: 48). Die kijk op Heije is allang verleden tijd. Wie hem heden noemt, ziet misschien een zijstraat van de Overtoom in Amsterdam voor zich of hoogstens een tramhalte van lijn 1 of 7.

 

Zelden of nooit wordt Heijes naam in verband gebracht met 150 jaar oude liedjes als: Zie, de maan schijnt door de bomen; Ferme jongens, stoere knapen; Een karretje op een zandweg reed; Heb je van de zilvren vloot wel gehoord, enz.. Die liedjes zelf lijken ondertussen weer wel het eeuwige leven te hebben en soms ook waar dat niet verwacht zou worden, zoals in het voetbalstadion. Hun taaie levenskracht danken ze weliswaar niet in de eerste plaats aan de woorden maar aan de melodieën van Heijes collega-medicus J.J. Viotta, maar slecht zijn Heijes woorden nu ook weer niet.

 

Heije liet het componeren van de melodieën bij zijn teksten in deze periode van zijn leven, dat wil zeggen vanaf ongeveer 1840, aan anderen over (Stroop 2002), maar in vroeger jaren heeft hij zich wel degelijk als toonkunstenaar gemanifesteerd. Zijn overigens kortstondige compositorische activiteiten – die het onderwerp van dit artikel zijn – houden ongetwijfeld verband met Heijes behoefte om op alle mogelijke maatschappelijke terreinen een rol te spelen en van alle markten thuis te zijn. Die behoefte kan weer niet los gezien worden van Heijes biografie. Vandaar eerst iets over zijn herkomst.

 

Lees verder “Dr. Heije schreef ook noten”

Het sceen teen moeste ghestorven sijn, tenslotte?

Eerder verschenen in Samengevoegde woorden; voor Wim Klooster bij zijn afscheid als hoogleraar, LSG Nederlandse Taalkunde, Amsterdam, 2000, blz. 239-243.

over regel 5 uit het Egidiuslied
Het gedicht waaruit de regel hierboven genomen is, behoort tot de bekendste Middelnederlandse gedichten. Het is het Egidiuslied, dat in de 14e eeuw geschreven werd door Jan Moritoen, althans volgens K. Heeroma in zijn uitgave van het Gruuthusehandschrift, waar het gedicht deel van uitmaakt (Heeroma, 1966).  Gerrit Komrij heeft het opgenomen in zijn De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw in duizend en enige bladzijden, waardoor het nog bekender geworden is (Komrij 1994). Het is dus van alle tijden, zou je kunnen zeggen. Iedere ontwikkelde Nederlander kent het. Maar of die Nederlander ook weet wat er in die vermaarde regel 5 precies staat, waag ik te betwijfelen. Temeer omdat zelfs de specialist Jo Reynaert aan de tekst in Komrijs bundel een vertaling toevoegt, die op zijn minst betwijfelbaar is en ook daadwerkelijk betwijfeld is, onder andere door Damsteegt; zie hier beneden.

Lees verder “Het sceen teen moeste ghestorven sijn, tenslotte?”

Dit is ABN!

Omdat het lastig is een sluitende definitie te geven van wat ABN is, hier een benadering vanuit de taalgebruikers zelf. De vier spraakfragmenten hieronder zijn door de deelnemers aan een luisteronderzoek van Dr. Renée van Bezooijen vrijwel unaniem aangewezen als ABN. Die luistertest is door Van Bezooijen en mijzelf afgenomen in echte luistersettings en via deze website. Er werd door honderden deelnemers aan meegewerkt en ze kwamen uit alle delen van Nederland, mannen en vrouwen, en waren van alle leeftijden. De fragmenten zijn door hen als ABN aangewezen binnen een verzameling van 14 resp. 15 willekeurig gerangschikte en niet-gelabelde spraakfragmenten.

Lees verder “Dit is ABN!”

Over het Journaal van de gezusters Lammens (1736)1

Eerder verschenen in Taal in tijd en ruimte (afscheidsbundel voor Cor van Bree, Leiden, 1997), blz. 193-199

 

Het lijkt zo gewoon: twee zusjes, voor en achter in de twintig, die samen met hun broer een reis naar Indië maken, maar dat was het niet in 1736. In dat jaar vertrok Pieter Lammens, jurist in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, naar Batavia, om daar de functie van buitengewoon Raad van Justitie te gaan uitoefenen. Zijn zusters, Maria en Johanna, hadden, omdat ze zijn zusters waren, toestemming gekregen om tegen betaling de reis mee te maken, enkele reis, wel te verstaan. Waarom de gezusters Lammens met hun broer meegingen, staat niet vast. Misschien hoopten ze er een goede huwelijkspartij op te doen of gingen ze alleen maar mee om het huishouden van hun broer te doen (Barend-Van Haeften 1996, 24).

Lees verder “Over het Journaal van de gezusters Lammens (1736)1”